Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3066

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5568 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaar is terecht niet-ontvankelijkverklaard wegens overschrijding termijn. Verzending eerder bezwaarschrift is niet genoegzaam aannemelijk gemaakt.


Uitspraak

05/5568 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 augustus 2005, 05/185 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 april 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.C.C. Oudhoff, werkzaam bij de Nederlandse Vereniging van Journalisten, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 5 januari 2006 heeft appellant een aantal nadere stukken overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oudhoff voornoemd. Het Uwv heeft zich met bericht vooraf niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, als vaststaande aangenomen, gegevens. 1.1. Bij besluit van 29 juli 1999 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend voor de periode 18 maart 1985 tot 15 september 1986. Appellant heeft op 27 augustus 1999 telefonisch enkele vragen gesteld over dit besluit. Bij aangetekend verzonden brief van 31 augustus 1999 heeft appellant aangegeven een verschil te hebben geconstateerd tussen de in het besluit van 29 juli 1999 opgenomen gegevens en hetgeen hem is uitbetaald, waarvoor hij een verklaring wenst te vernemen. Het Uwv heeft deze brief bij schrijven van 7 september 1999 beantwoord. 1.2. Bij brief van 23 november 2004 heeft appellant om herziening verzocht van de hem bij besluit van 29 juli 1999 toegekende WW-uitkering omdat bij de uitbetaling van die uitkering fouten zijn gemaakt, die ertoe hebben geleid dat hem te weinig uitkering is betaald. Tevens heeft appellant in deze brief gesteld dat de WW-uitkering had moeten worden toegekend met ingang van 17 december 1984. Het Uwv heeft op deze brief gereageerd bij schrijven van 2 december 2004, waarin onder meer is opgemerkt dat destijds de mogelijkheid heeft opengestaan om bezwaar te maken tegen het besluit van 29 juli 1999 maar dat appellant daarvan geen gebruik heeft gemaakt. 1.3. Bij brief van 8 december 2004 heeft appellant te kennen gegeven op 31 augustus 1999 per aangetekende post een bezwaarschrift aan het Uwv te hebben gezonden, waarop tot dan toe een beslissing is uitgebleven. Appellant verzoekt om alsnog op dat bezwaarschrift te beslissen met medeneming van de door hem in zijn brief van 23 november 2004 genoemde argumenten. Daarop heeft het Uwv gereageerd bij brief van 15 december 2004, waarin hij onder meer heeft aangegeven dat hij de door hem ontvangen brief van 31 augustus 1999 heeft aangemerkt als een verzoek om informatie en niet als een bezwaarschrift. Op dat verzoek om informatie heeft hij bij brief van 7 september 1999 geantwoord en nadien heeft hij van appellant geen schrijven meer ontvangen, tot de brief van 23 november 2004. Het Uwv is van mening dat hij de brief van appellant van 31 augustus 1999 terecht niet als een bezwaarschrift heeft aangemerkt. 1.4. Bij aangetekend verzonden schrijven van 16 december 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op een eerder gemaakt bezwaar, waarbij hij heeft gesteld dat hij een bezwaarschrift, gedateerd 30 augustus 1999, heeft ingediend. Daarnaast heeft appellant daarbij bezwaar gemaakt tegen de standpunten en stellingen van het Uwv, neergelegd in diens brieven van 2 december 2004 en 15 december 2004. 1.5. Bij besluit van 17 januari 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat hij van mening is dat hij terecht heeft vastgesteld dat er niet eerder tegen het besluit van 29 juli 1999 bezwaar is gemaakt en het bezwaar, gedateerd 16 december 2004 niet tijdig is gemaakt en de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is te achten. Voor zover bezwaar is gemaakt tegen de brieven van 2 december 2004 en 15 december 2004 heeft het Uwv het bezwaar ook niet-ontvankelijk verklaard omdat het daarbij niet gaat om besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 1.6. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij zich in de eerste plaats op het standpunt heeft gesteld dat hij wel eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 juli 1999 en wel bij een bezwaarschrift gedateerd 30 augustus 1999, verzonden in dezelfde enveloppe als zijn brief van 31 augustus 1999, en in de tweede plaats dat er op dat bezwaar al had moeten zijn beslist, zodat het beroepschrift tevens dient te worden aangemerkt als een beroepschrift, gericht tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard omdat zij, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, de verzending van een bezwaarschrift, gedateerd 30 augustus 1999, niet aannemelijk gemaakt acht, zodat er van dient te worden uitgegaan dat er destijds geen bezwaar is gemaakt. Het bezwaar, gemaakt bij brief van 16 december 2004 acht de rechtbank terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard, evenals het bezwaar tegen de brieven van 2 december 2004 en 15 december 2004. 3.1. In hoger beroep heeft appellant, onder herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd, de juistheid betwist van de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 29 juli 1999 niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens heeft hij betoogd dat de administratie van het Uwv destijds wanordelijk verliep, zodat geen consequenties kunnen worden verbonden aan de stelling van het Uwv dat hij geen bezwaarschrift, gedateerd 30 augustus 1999, heeft ontvangen. 3.2. Het Uwv heeft zich gesteld achter het oordeel en de overwegingen van de rechtbank als neergelegd in de aangevallen uitspraak. 4.1. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt. 4.2. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant de verzending van een bezwaarschrift, gedateerd 30 augustus 1999, niet genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt. Al hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel. 4.3. Ten overvloede wijst de Raad er ten behoeve van appellant nog op dat een andersluidend oordeel niet met zich zou brengen dat alsnog inhoudelijk op zijn grieven tegen het besluit van 29 juli 1999 zou worden beslist nu het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb daaraan, gelet op het tijdsverloop tussen het beweerdelijk gemaakte bezwaar en de daarop volgende brieven van appellant van november en december 2004, in de weg staat. 5. De Raad ziet geen grond voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006. (get.) T. Hoogenboom. (get.) O.C. Boute. 10/04 BdH